Terug naar begin

| |
Archeologie: overzicht archeologische perioden in Nederland
In artikelen in tijdschriften en kranten en bijdragen in ons kringblad worden
regelmatig archeologische perioden aangegeven met de bijbehorende jaartallen.
Daar blijft het vaak bij omdat wordt verondersteld dat de geïnteresseerde lezer
zich daar iets bij kan voorstellen. Om ook de leek, bij het lezen van
archeologische berichten en artikelen, meer zicht te laten krijgen op wat er
zich in die perioden precies afspeelde, volgt nu een algemeen overzicht van de
archeologische perioden (van het Paleolithicum tot de Middeleeuwen) in
Nederland. De perioden-indeling en de bijbehorende jaartallen voor en na
Christus zijn algemeen aanvaard binnen de Nederlandse archeologie. Deze gegevens
liggen vast in ARCHIS, het archeologisch informatiesysteem van de Rijksdienst
voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek.
Wilt u nader kennis maken met de 250.000 jaar bewoningsgeschiedenis van
Nederland? Kijk dan op ArcheologieNet!
Paleolithicum (Oude Steentijd) | Mesolithicum (Midden
Steentijd) | Neolithicum (Jonge Steentijd) |
Bronstijd | IJzertijd |
Romeinse tijd | Middeleeuwen
Paleolithicum
(Oude Steentijd, tot ca. 8800 voor Chr.)
Dit is een zeer lange archeologische
periode, onder te verdelen in een aantal koude en warme fasen, die voor het
grootste deel samenvalt met het geologische tijdvak van het Pleistoceen. De
vroegste bewoningssporen in Nederland uit deze periode dateren uit de
voorlaatste ijstijd, ca. 300.000-130.000 jaar geleden. Waarschijnlijk hebben in
de koudste fasen van de ijstijden in Nederland geen mensen geleefd. Daarentegen
was bewoning in de warmere perioden wel mogelijk, zoals uit archeologisch
onderzoek is gebleken. De mensen die hier toen leefden trokken als
jagers/vissers/verzamelaars rond in kleine groepen en maakten gebruik van
tijdelijke kampementen. Veranderingen in het klimaat zorgden voor een zich
veranderende flora en fauna. Tijdens de koude perioden bestond het groot wild
onder meer uit rendieren, mammoeten (in Steenwijk is de grootste mammoet van het
noordelijk halfrond gevonden), paarden en steppenwissenten. Vooral op paarden en
rendieren werd in het Laat Paleolithicum intensief jacht gemaakt. Tijdens de
warmere perioden werd er onder andere op herten, wilde zwijnen en oerossen
gejaagd. Het Paleolithicum kent naast de koude en de warme fasen ook nog een
verdeling in drie perioden. Op grond van het type stenen werktuig en de techniek
die daarbij werd toegepast, wordt het Paleolithicim ingedeeld in Vroeg (tot ca.
300.000 voor Chr.), Midden (ca. 300.000-35.000 voor Chr.) en Laat (ca.
35.000-8800 voor Chr.).
 |
Afb 1. Afgebeeld zijn vuurstenen werktuigen
vervaardigd uit lange spanen of klingen gevonden in Usselo en daterend uit het
Laat-Paleolithicum. De klingen (4) werden van een vuursteenknol afgeslagen,
waarbij een kern (5) overbleef. Door fijne bewerking of 'retouche' van de randen
werden verschillende werktuigen gemaakt: pijlspitsen (1), stekers of beiteltjes
(2) en krabbers (3). |

Mesolithicum
(Midden Steentijd, ca. 8800-4900 voor Chr.)
Rond de overgang van het Pleistoceen
naar het Holoceen (ca. 9000 voor Chr.) verbeterde het klimaat zich voor een
langdurige periode. De gemiddelde temperatuur steeg, waardoor de variatie in
flora en fauna (o.a. bosontwikkeling) toenam. De mens kreeg nu de mogelijkheid
om meer gevarieerd te eten: vruchten en andere eetbare gewassen stonden nu vaker
op het menu. Doordat de temperatuur steeg, trok het groot wild (met name
rendieren) naar het noorden dat plaats maakte voor meer territoriumgebonden
klein wild, vogels en vissen. Door deze veranderende leefomstandigheden werd de
jachttechniek aangepast. De vuursteen bewerkingstechniek hield met deze
ontwikkeling gelijke tred. Er werden kleine spitse steentjes (micrlolieten)
vervaardigd die als pijl- en harpoenpunt werden gebruikt. Met de stijging van de
temperatuur begon het landijs te smelten en de zeespiegel te stijgen. Het tot
dan toe droge Noordzee-bekken kwam onder water te staan. De groepen
jagers/vissers/verzamelaars wisselden nog wel van locatie maar exploiteerden
kleinere gebieden. In het voorjaar viste men in de rivieren, tijdens de zomer
leefde men voornamelijk langs de kust, waar naast vis en schaaldieren ook
zeehonden als voedselbron dienden. In de herfst verzamelde men noten en
vruchten, terwijl in de winter onder meer pelsdieren werd gejaagd. Het
Mesolithicum is onderverdeeld in Vroeg (ca. 8800-7100 voor Chr.), Midden (ca.
7100-6450 voor Chr.) en Laat (ca. 6450-4900 voor Chr.).
 |
Afb. 2.
Zomaar een dag 7000 jaar geleden, de eerste bewoners van de Schuytgraaf
(bij Arnhem) zijn op jacht. |

Neolithicum
(Nieuwe Steentijd, ca. 5300-2000 voor Chr.)
Aan het begin van deze periode gingen
het jagen, vissen en verzamelen een steeds minder belangrijke rol spelen. Men
ging nu zelf cultuurgewassen telen en dieren houden bij het kamp. Uit vondsten
valt af te leiden dat het om twee groepen mensen gaat, enerzijds kolonisten met
een vrijwel agrarische levenswijze, anderzijds om de autochtone mesolitische
bevolking die een halfagrarische levensstijl erop na gaat houden. Deze
verandering ging gepaard met enkele technologische en sociale vernieuwingen
zoals: het wonen op een vaste plek in een huis, het gebruik van vaatwerk van
(gebakken) klei en de introductie van geslepen stenen dissels en bijlen. De
bevolking groeide nu gestaag mede door de productie van overschotten.
Uit het Neolithicum zijn verschillende nu nog zichtbare grafmonumenten bekend,
te weten grafkelders, hunebedden
en grafheuvels.
Het Neolithicum kent diverse culturen die op basis van verschillen in vormen van
vuurstenen werktuigen en met behulp van de verschillende typen aardewerk
ingedeeld worden in het Vroeg (ca. 5300-4200 voor Chr.), Midden (ca. 4200-2850
voor Chr.) en Laat Neolithicum (ca. 2850-2000 voor Chr.).
 |
Afb. 3 Aardewerk van de hunebedbouwers,
uitbundig versierd met kleine putjes en groeven die oorspronkelijk met een
witte pasta van gemalen bot waren ingevuld. Aan de tweede pot van rechts, met
zijn trechtervormige hals, is de naam 'Trechterbekercultuur'
ontleend.Omstreeks 2850 voor Chr. kwam er een eind aan het gebruik om de doden
in hunebedden te begraven en werd er geen Trechterbeker aardewerk meer
gemaakt. |
 |
Afb. 4 Over de manier waarop een hunebed werd gebouwd hebben vele geleerden
zich het hoofd gebroken. Tegenwoordig denkt men dat de constructie kon worden
gerealiseerd door een vrij kleine groep mensen, gebruik makend van houten
hefbomen en technisch inzicht. |

Bronstijd
(ca. 2000-800 voor Chr.)
Het begin van dit tijdvak valt samen
met het eerste gebruik van bronzen voorwerpen zoals bijlen. Vuurstenen
werktuigen bleven, zij het minder, in gebruik. Het aardewerk uit deze periode is
over het algemeen tamelijk zeldzaam. Lange tijd bleven bronzen voorwerpen zeer
schaars in het Nederlands gebied. Door het van nature ontbreken van de benodigde
grondstoffen moest het brons worden geïmporteerd en ontstonden er
handelscontacten over langere afstand. Eén en ander had wel tot gevolg dat er
binnen de bevolking grotere verschillen ontstonden door verschillen op basis van
bezit.
De grafheuveltraditie die tijdens het Neolithicum haar intrede deed, werd in
eerste voortgezet, maar rond 1200 voor Chr. vervangen door begravingen in
urnenvelden. Het gaat hier om ingegraven urnen met crematieresten waaroverheen
kleine heuveltjes werden opgeworpen, omgeven door een greppel.
De Bronstijd wordt verdeeld in een vroege (ca. 2000-1800 voor Chr.), midden (ca.
1800-1100 voor Chr.) en late fase (ca 1100-800 voor Chr.).
Een Kopertijd voorafgaand aan de Bronstijd wordt in Noordwest-Europa niet
onderscheiden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Middellandse Zeegebied. Wel
zijn uit het Laat Neolithicum koperen voorwerpen bekend.
 |
Afb. 5 Variatie in grafvormen tijdens de
urnenveldenperiode in Noord-Nederland. Over de oudste, rechthoekige structuren
werd een soort dodenhuisje opgericht waarvan de gaten van de palen bij
opgravingen zichtbaar worden. Na ca. 600 voor Chr. werden er nog wel heuvels
met greppels eromheen aangelegd maar deed men de botresten niet meer in een
urn en werd er ook geen grafkuil meer gegraven. Vanaf ca. 500 voor Chr. werden
er ook geen greppels meer om de heuvels gegraven en enkele eeuwen later
begroef men de doden zonder heuvel. Zo kwam een eind aan een traditie van meer
dan 2500 jaar. |
 |
Afb. 6 Zo zou een langwerpig graf met dodenhuis uit de vroegste fase van de urnenveldenperiode er uitgezien kunnen hebben. |

IJzertijd
(ca. 800-12 voor Chr.)
In deze periode werden voor het eerst
ijzeren voorwerpen vervaardigd. Voor de productie van werktuigen en wapens werd
brons vervangen door ijzer. Er ontstond een inheemse ijzerproductie. Het gebruik
van vuursteen voor het vervaardigen van werktuigen duurde nog in beperkte mate
voort. Evenals in het Neolithicum en de Bronstijd woonden de mensen in verspreid
liggende hoeven ('Einzelhöfe') of in nederzettingen bestaande uit maar enkele
huizen; deze werden in een beperkt gebied nogal eens verplaatst. Op de hogere
zandgronden ontstonden uitgebreide omwalde akkercomplexen ('Celtic fields').
Opvallend zijn de verschillen in materiële welstand (bezit van metalen
voorwerpen), die mogelijk op sociale ongelijkheid duiden.In de zogenaamde
vorstengraven uit Zuid Nederland, met daarin luxe, geïmporteerde bijgaven, zijn
vermoedelijk lokale of regionale autoriteiten begraven. De meeste begravingen
vonden nog immer plaats in urnenvelden. Tijdens de IJzertijd werd het Friese
kustgebied gekoloniseerd en ontstonden de eerste terpen.
De IJzertijd is eveneens onderverdeeld in Vroeg (ca. 800-500 voor Chr.), Midden
(ca. 500-250 voor Chr.) en Laat (ca. 250-12 voor Chr.).
 |
Afb. 7 IJzeren zwaard, het gevest met bladgoud
versierd, uit het rijke vorstengraf van Oss. Het was tezamen met een
paardentuig in een bronzen emmer begraven onder een zeer grote, maar lage
grafheuvel. De grote bronzen emmer of 'situla', gevonden in Baarlo, is
vervaardigd in Noord-Italië of Zuid-Duitsland. Hij is aan het begin van de
IJzertijd hier ingevoerd en als grafurn gebruikt voor een belangrijk persoon. |

Romeinse Tijd
(ca. 12 voor Chr. - 450 na Chr.)
Met de komst van de Romeinen
eindigt de prehistorie en begint de geschreven geschiedenis. Aangezien de
schriftelijke bronnen slechts een zeer fragmentarisch beeld schetsen, is men
toch nog in belangrijke aangewezen op de archeologie als informatiebron. Een
tijd lang diende het Nederlandse rivierengebied als uitvalsbasis voor
veldtochten in het noorden van Germanië. In 47 na Chr. werd de Rijn definitief
als Romeinse rijksgrens ingesteld. Ter controle en verdediging van deze
zogenaamde 'limes' werden langs de Rijn, tot diep in Duitsland, 'castella'
(militaire forten) gebouwd.
De inheemse manier van leven handhaafde zich nog lange tijd. Wel werd, vooral na
de opstand van de Bataven tegen de Romeinse overheersers in 69-70 na Chr., de
Romeinse invloed steeds duidelijker. In veel inheems-Romeinse nederzettingen was
bijvoorbeeld, naast het eigen handgevormde aardewerk, Romeins importaardewerk in
gebruik dat op de draaischijf was vervaardigd. Er werden, met name in Limburg,
grootse villa's (Romeinse hereboerderijen) gebouwd, hetzij nieuw gesticht,
hetzij ontwikkeld vanuit een bestaande inheemse nederzetting.
De Romeinen legden een voor die tijd al uitgebreide infrastructuur aan waardoor
het gebied steeds beter werd ontsloten. Op verschillende plaatsen ontstonden
aanzienlijke nederzettingen, waarvan er enkele met een stedelijk karakter (zoals
Nijmegen). De inheemse bevolking ten noorden van de grens werd niet zo sterk beïnvloed
door de Romeinse aanwezigheid. Er was wel sprake van handelscontacten en het
uitwisselen van geschenken. In de tweede helft van de derde eeuw ontstond, onder
meer door invallen van Germaanse stammen, een instabiele situatie die met korte
onderbrekingen voortduurde tot in de vijfde eeuw. Uiteindelijk leidde dit in het
jaar 406 tot de definitieve ineenstorting van de grensverdediging langs de Rijn.
De Romeinse tijd kan op basis van historische bronnen, waaronder Tacitus en
Ammianus Marcellinus, in drie perioden worden verdeeld: Vroeg (ca. 12 voor Chr.
- 70 na Chr.), Midden (ca. 70-270 na Chr.) en Laat (ca. 270-450 na Chr.).

Afb. 8 De limes van Germania
Inferior. Op het
kaartje zijn ook enkele marskampen en de castella langs de noordzeekust aangegeven.
 |
Afb. 9 Reconstructietekening van het villacomplex van Voerendaal, gebaseerd op de exacte opgravinggegevens. |

Afb. 10 Reconstructietekening van de voorgevel van het hoofdgebouw van de
Romeinse villa op de Sint Jansberg te Plasmolen. Het gebouw was ca. 84m lang,
22m diep en 12m hoog.

Middeleeuwen
(ca. 450-1500 na Chr.)
Over de Vroege Middeleeuwen, met
name over het tijdvak 450-600 na Chr., is relatief weinig bekend. Zowel
historische bronnen als archeologische overblijfselen zijn schaars. De
bevolkingsomvang was ten opzichte van de voorafgaande periode sterk afgenomen.
De marktgerichte economie verdween en de mensen vielen terug op zelfvoorziening.
De politieke macht was na het wegvallen van de Romeinse staatsorganisatie in
handen gekomen van regionale en lokale hoofdlieden wier status was gebaseerd op
militair succes en materiële welstand. Deze instabiele periode wordt ook wel
aangeduid als de 'tijd van de volksverhuizingen'.
Vanaf de tiende - elfde eeuw wordt een
overheersende positie van de al dan niet adelijke grootgrondbezitters waar
genomen. Dit vertaald zich in nieuwe nederzettingsvormen als mottes, kastelen en
versterkte hoeven. In verband met de aanhoudende bevolkingsgroei en mede dankzij
gunstige klimatologische omstandigheden werd een begin gemaakt met het ontginnen
van woeste gronden als bos, heide en veen. Veel van de huidige dorpen en steden
dateren uit deze periode. Door de aanleg van dijken en kaden werden laaggelegen
gebieden beschermd tegen wateroverlast. De heersende rivaliteit tussen de
vorsten leidde, in combinatie met een zwak centraal gezag, veelvuldig tot lokaal
geweld waarvan de bevolking vaak het slachtoffer werd. Door het aanleggen van
burgen, schansen, landweren en wallen trachtte men zich te beveiligen.
De Middeleeuwen kunnen worden onderverdeeld in de Vroege (ca. 450-1050 na Chr.,
met daarin de Merovingische en Karolingische tijd) en de Late Middeleeuwen
(1050-1500 na Chr.).
 |
Afb. 11 De gereconstrueerde ringwalburcht van
Oost-Souburg. Net als de overige burchten in Zeeland, Vlaanderen en
Noord-Frankrijk aangelegd vanaf de 9e eeuw tegen de dreigende invallen van de
Noormannen. |
 |
Afb. 12 Reconstructie van het laat-middeleeuwse kasteel van Borssele op de
vliedberg 'Berg van Troje'. |

Verantwoording afbeeldingen
Afb. 1 Verleden Land. Archeologische opgravingen in Nederland, J. Bloemers/L. Louwe Kooijmans/H. Sarfatij, Amsterdam 1981 (pag. 31).
Afb. 2 © Kelvin Wilson, archeologisch illustrator
Afb. 3 ANWB Archeologieboek Nederland, E. van Ginkel/K. Steehouwer, Den Haag 1998 (pag. 20).
Afb. 4 ANWB Archeologieboek Nederland, E. van Ginkel/K. Steehouwer, Den Haag 1998 (pag. 23).
Afb. 5 ANWB Archeologieboek Nederland, E. van Ginkel/K. Steehouwer, Den Haag 1998 (pag. 44).
Afb. 6 Zorg voor de doden. Vijfduizend jaar begraven in Drenthe, J. Beuker/W. van der Sanden/V. van Vilsteren, Assen Drents Museum 1991 (pag. 35).
Afb. 7 Verleden Land. Archeologische opgravingen in Nederland, J. Bloemers/L. Louwe Kooijmans/H. Sarfatij, Amsterdam 1981 (pag. 65).
Afb. 8 De Romeinse rijksgrens tussen Moezel en Noordzeekust, T. Bechert/W. Willems, Utrecht 1995 (pag.8).
Afb. 9 Langs de weg (tentoonstellingscatalogus), P. Stuart/M. de Grooth (red.), Heerlen/Maastricht 1987 (pag. ??).
Afb. 10 © Kees Peterse, PANSA BV
Afb. 11 ANWB Archeologieboek Nederland, E. van Ginkel/K. Steehouwer, Den Haag 1998 (pag. 95).
Afb. 12 Verleden Land. Archeologische opgravingen in Nederland, J. Bloemers/L. Louwe Kooijmans/H. Sarfatij, Amsterdam 1981 (pag. 183).
|