Terug naar begin

| |
Archeologie: Bemmelse Waard
 |
In
de Bemmelsche Waard wordt in 1998 in opdracht van de Dienst Landelijk Gebied (DLG)
gewerkt aan inrichtingsplannen ten behoeve van riviertechnische verbeteringen en
natuurontwikkeling. Op basis van eerder door RAAP uitgevoerd onderzoek in de
uiterwaarden van het Gelderse rivierengebied heeft het plangebied een hoge
archeologische verwachting gekregen omdat delen van de ondergrond bestaan uit
fossiele oever- en beddingafzettingen waar een grote kans bestaat op het
voorkomen van vindplaatsen uit het Neolithicum. Daarnaast is uit historisch
bronnenmateriaal bekend dat in het gebied het dorpje Oud-Doornik heeft gelegen.
Omdat bij de geplande ontwikkelingen deze waarden mogelijk in het geding komen,
heeft DLG, op advies van de provinciaal archeoloog van Gelderland, Archeologisch
Adviesbureau RAAP opdracht gegeven voor een archeologisch onderzoek. Dit onderzoek
betreft een veldkartering en een waarderend onderzoek van de reeds bekende
vindplaats (zie kaartje voor onderzoeksgebied).
Sinds
de bedijking in de Late Middeleeuwen heeft in het grootste deel van het
oostelijk rivierengebied nauwelijks nog sedimentatie plaatsgevonden. In de
uiterwaarden daarentegen vindt als gevolg van de buitendijkse ligging nog steeds
sedimentatie plaats. Na de Middeleeuwen zijn diverse dijkdoorbraken
buitengedijkt. Dit is ook het geval in het oostelijk deel van het
onderzoeksgebied Bemmelsche Waard. Uit historische kaarten valt af te leiden dat
dit gebied pas na 1799 buitendijks is komen te liggen.
|
Oud-Doornik
 |
In
de archeologische archieven staat één vindplaats geregistreerd als terrein van
hoge archeologische waarde. Het gaat hier om het in 1799 bij de dijkdoorbraak
grotendeels verwoeste Oud-Doornik. De vindplaats staat al vanaf de jaren vijftig
bekend als een 'oude woongrond'.
In 1991 heeft hier een verkennend booronderzoek
plaatsgevonden waarbij over een oppervlakte van ca. 125 bij 250m bewoningssporen
werden aangetroffen op een diepte van gemiddeld 70 tot 100 cm -Mv. Er werden
resten van (laat) middeleeuws aardewerk, puin, bot en houtskool aangetroffen.
Een bijzondere vondst betrof een Karolingische fibula (mantelspeld). In enkele
boringen werd puin, leisteen en tufsteen aangetroffen. De vondsten zijn geïnterpreteerd
als een gebouw en mogelijk het kerkje van Oud-Doornik. Tijdens een bezoek aan de
vindplaats in 1995 werd bij lage waterstand van de kolk een voorgevel van een
huis aangetroffen. De muur was gemaakt van IJsselsteentjes en de aanwezige
dorpel was van kalksteen. Op basis van de bakstenen kon de gevel worden
gedateerd in de 16e of 17e eeuw. Recentelijk is deze muur nogmaals waargenomen
door enkele bestuursleden van de kring (zie foto).
|
Kasteel Doornik
 |
Doornik
was in de Middeleeuwen een zelfstandige heerlijkheid, bestaande uit een kasteel
met landerijen en een kerspel (een dorp met kerk). Het bezat vermoedelijk ook
een eigen rechtbank, die in 1327 is opgeheven en naar Bemmel is overgebracht. In
1595 werd Doornik bij Ressen gevoegd. De oudste vermelding van Doornik in de
schriftelijke bronnen stamt uit 1020.
De
precieze bouwdatum van de kerk is onbekend. Vermoedelijk is hij in de 14e eeuw
gebouwd door de heer van Doornik, die op het kasteel woonde. De oudste
vermelding van de kerk stamt uit 1395.
(Meer over de historische verwikkelingen rond
Doornik en het wel en wee van Willem van Arenborch, heer van Doornik, zijn te
volgen in de reeks 'Flitsen uit de geschiedenis van Doornik' van M. Schenkels in
het kringblad vanaf september 1999).
|
Op oude kaarten
wordt Doornik niet duidelijk afgebeeld. Op de meeste kaarten uit de 16e en 17e
eeuw staat allen een symbool voor het kasteel. Duidelijkheid over de exacte
ligging kan hierdoor niet worden verkregen. In het kader van het onderzoek zijn
verschillende kaarten bestudeerd om een zo nauwkeurig mogelijke plaatsbepaling
te maken en deze uiteindelijk in het veld te toetsen. Bekeken zijn onder meer de
kaart van Hottinger (1773-1788), de verpondingskaart uit 1811 en de kadastrale
minuut uit 1832.
Tijdens
het veldwerk zijn in het oostelijke en westelijke deel van het onderzoeksgebied
tezamen 41 boringen gezet tot een diepte van ca. 2m -Mv. In beide deelgebieden
zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. In het centrale deelgebied,
waar de geregistreerde vindplaats is gelegen, zijn zo'n 90 boringen gezet in een
dicht boorgrid. Doel hiervan was het zo nauwkeurig mogelijk begrenzen van de
vindplaats, het controleren van de kwaliteit (gaafheid en conservering) en het
vaststellen van de aard en diepteligging van de archeologische resten.
In
de boringen werd veelal een oude cultuurlaag ('woonlaag') aangetroffen,
bestaande uit een grijze zavel/zandige klei met archeologische indicatoren
(aardewerk, glas, baksteengruis, mortel). Onder deze laag werd fosfaat
aangetroffen. Met betrekking tot de gaafheid van de oude woonlaag en de
conservering van het opgeboorde materiaal kan worden geconcludeerd dat de
woonlaag niet overal intact is. Mogelijk heeft de aanleg van de Defensiedijk,
die de vindplaats in twee delen snijdt, voor een aanzienlijke verstoring
gezorgd. Het (organisch) archeologisch materiaal is over het algemeen matig van
kwaliteit.
De
gewaardeerde vindplaats betreft dus een middeleeuws nederzettingsterrein. Op
grond van de resultaten van het onderzoek en historische bronnen kan worden
verondersteld dat het om het dorpje Oud-Doornik gaat, gelegen aan de oever van
de Waal, met een kerk op het hoogste deel van de oeverwal waaromheen min of meer
verspreid enkele boerderijen lagen. Waarschijnlijk behoren de door middel van
het waarderend onderzoek in kaart gebrachte resten tot de kern van de
nederzetting. Het nagenoeg ontbreken van post-middeleeuwse vondsten op het
terrein betekent wellicht dat de gebouwen die in 1799 bij de dijkdoorbraak
werden verwoest, iets verder noordelijk lagen, op de plaats waar de nu de kolk
ligt die bij de dijkdoorbraak is ontstaan. Ten westen van het onderzochte
nederzettingsterrein zijn geen bewoningsresten aangetroffen. De oostelijke en
zuidelijke begrenzing van de nederzetting worden gevormd door de Waal. Op basis
van de resultaten is een hypothetische reconstructie te maken van de ligging van
Oud-Doornik (zie kaart).
Naar
aanleiding van het onderzoek heeft RAAP een reeks aanbevelingen gedaan die
uiteenvallen in algemene, onderzoeks-
en inrichtingsadviezen.
De
algemene adviezen hebben voornamelijk betrekking op het feit dat de vindplaats
moet worden ontzien bij werkzaamheden in het kader van de riviertechnische
verbeteringen en natuurontwikkeling en dat het inrichtingsplan daarop wordt
aangepast. Indien er toch graafwerkzaamheden in het gebied plaatsvinden, dienen
deze archeologisch te worden begeleid.
Indien
de wens bestaat voor het verkrijgen van gedetailleerde informatie over vorm,
omvang en oriëntatie van eventuele funderingsresten of plattegronden van het
nederzettingsterrein is een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO)
noodzakelijk. Als suggestie wordt een elektrisch weerstandsonderzoek (zie het
onderzoek op de Essenpas) aangereikt om de aanwezige fundamenten meer nauwkeurig
te lokaliseren. In aanvulling op of in plaats van een dergelijk onderzoek kan
ook een proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd. Nadeel van een
proefsleuvenonderzoek is dat het slechts een beperkt deel van de
gebouwstructuren zichtbaar maakt en relatief kostbaar is.
Indien
de locatie van Oud-Doornik door middel van een fiets-/wandelroute via de
Defensiedijk bereikbaar blijft, is het van belang de archeologische en
historische waarde van de plek te benadrukken. Men kan daarbij denken aan het
plaatsen van een informatiepaneel, een kunstwerk maar ook aan het visualiseren
van bepaalde kenmerken in het landschap.
De
Historische Kring blijft de ontwikkelingen op de voet volgen en heeft de
medewerking toegezegd om mee te werken aan het 'zichtbaar' maken van het
verleden.
|